Summary
Dutch to Swedish: more detail...
-
schitterend:
- häftig; superbt; tufft; tuff; häftigt; pompös; ståtligt; glansfull; ärorikt; praktfullt; ståtlig; ärorik; pompöst; hedersamt; strålande; vacker; förblindande; glänsande; bländandet; förblindandet; glänsandet; väldigt; stor; storslagen; storslaget; storartat; stort; trevlig; trevligt; underbart; ljuvligt; härlig; härligt; beundransvärd; beundransvärt; storartad; bländande; utomordentligt; sprudlande
- schitteren:
-
Wiktionary:
- schitterend → briljant, storslagen, strålande, lysande, utomordentlig, utmärkt, ytterst ovanlig, exceptionell, osedvanlig, extraordinär, enastående, framstående
- schitteren → glittra, vackla
Dutch
Detailed Translations for schitterend from Dutch to Swedish
schitterend:
-
schitterend (tof; gaaf; mieters)
-
schitterend (luisterrijk; prachtig; magnifiek; glorierijk; lustrijk)
-
schitterend (glinsterend; fonkelend)
-
schitterend (oogverblindend; verblindend)
förblindande; glänsande; bländandet; förblindandet; glänsandet-
förblindande adj
-
glänsande adj
-
bländandet adj
-
förblindandet adj
-
glänsandet adj
-
-
schitterend (grandioos; uitstekend; groots; geweldig; fantastisch; voortreffelijk; magnifiek; uitnemend)
väldigt; stor; storslagen; storslaget; storartat; stort-
väldigt adj
-
stor adj
-
storslagen adj
-
storslaget adj
-
storartat adj
-
stort adj
-
-
schitterend (prachtig; betoverend; magnifiek; luisterrijk)
trevlig; trevligt; underbart; ljuvligt; härlig; härligt; beundransvärd; beundransvärt-
trevlig adj
-
trevligt adj
-
underbart adj
-
ljuvligt adj
-
härlig adj
-
härligt adj
-
beundransvärd adj
-
beundransvärt adj
-
-
schitterend (glansrijk)
storartad; bländande; storartat; utomordentligt-
storartad adj
-
bländande adj
-
storartat adj
-
utomordentligt adj
-
-
schitterend (glinsterend)
sprudlande-
sprudlande adj
-
Translation Matrix for schitterend:
Related Words for "schitterend":
Synonyms for "schitterend":
Antonyms for "schitterend":
Related Definitions for "schitterend":
Wiktionary Translations for schitterend:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schitterend | → briljant; storslagen; strålande; lysande | ↔ brilliant — magnificent or wonderful (primarily UK usage) |
• schitterend | → utomordentlig; utmärkt | ↔ ausgezeichnet — sich positiv abhebend, hervorragend |
• schitterend | → ytterst ovanlig; exceptionell; osedvanlig | ↔ außergewöhnlich — besonders; nicht dem Normalfall entsprechend |
• schitterend | → utomordentlig; extraordinär | ↔ außerordentlich — sich heraushebend, absetzend; außergewöhnlich, ungewöhnlich, überdurchschnittlich |
• schitterend | → enastående; framstående | ↔ hervorragend — übertragen: besonders gut |
• schitterend | → lysande | ↔ luisant — Qui luire, qui jeter quelque lumière. |
schitteren:
-
schitteren (glinsteren; fonkelen)
-
schitteren (glinsteren)
-
schitteren (uitblinken; onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken boven; uitsteken; uitmunten)
Conjugations for schitteren:
o.t.t.
- schitter
- schittert
- schittert
- schitteren
- schitteren
- schitteren
o.v.t.
- schitterde
- schitterde
- schitterde
- schitterden
- schitterden
- schitterden
v.t.t.
- heb geschitterd
- hebt geschitterd
- heeft geschitterd
- hebben geschitterd
- hebben geschitterd
- hebben geschitterd
v.v.t.
- had geschitterd
- had geschitterd
- had geschitterd
- hadden geschitterd
- hadden geschitterd
- hadden geschitterd
o.t.t.t.
- zal schitteren
- zult schitteren
- zal schitteren
- zullen schitteren
- zullen schitteren
- zullen schitteren
o.v.t.t.
- zou schitteren
- zou schitteren
- zou schitteren
- zouden schitteren
- zouden schitteren
- zouden schitteren
en verder
- ben geschitterd
- bent geschitterd
- is geschitterd
- zijn geschitterd
- zijn geschitterd
- zijn geschitterd
diversen
- schitter!
- schittert!
- geschitterd
- schitterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schitteren:
Wiktionary Translations for schitteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schitteren | → glittra | ↔ glitter — to sparkle with light |
• schitteren | → vackla | ↔ vaciller — chanceler ; trembler ; n’être pas bien ferme. |