Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. sussen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for sussen from Dutch to Swedish

sussen:

sussen verb (sus, sust, suste, susten, gesust)

  1. sussen (tot kalmte manen; kalmeren; bedaren)
    lugna; lindra
    • lugna verb (lugnar, lugnade, lugnat)
    • lindra verb (lindrar, lindrade, lindrat)

Conjugations for sussen:

o.t.t.
  1. sus
  2. sust
  3. sust
  4. sussen
  5. sussen
  6. sussen
o.v.t.
  1. suste
  2. suste
  3. suste
  4. susten
  5. susten
  6. susten
v.t.t.
  1. heb gesust
  2. hebt gesust
  3. heeft gesust
  4. hebben gesust
  5. hebben gesust
  6. hebben gesust
v.v.t.
  1. had gesust
  2. had gesust
  3. had gesust
  4. hadden gesust
  5. hadden gesust
  6. hadden gesust
o.t.t.t.
  1. zal sussen
  2. zult sussen
  3. zal sussen
  4. zullen sussen
  5. zullen sussen
  6. zullen sussen
o.v.t.t.
  1. zou sussen
  2. zou sussen
  3. zou sussen
  4. zouden sussen
  5. zouden sussen
  6. zouden sussen
en verder
  1. ben gesust
  2. bent gesust
  3. is gesust
  4. zijn gesust
  5. zijn gesust
  6. zijn gesust
diversen
  1. sus!
  2. sust!
  3. gesust
  4. sussend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sussen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lindra bedaren; kalmeren; sussen; tot kalmte manen beschijnen; lenigen; lessen; opluchten; stillen; verlichten; vermurwen; vertederen; vervriendelijken; verzachten
lugna bedaren; kalmeren; sussen; tot kalmte manen bemoedigen; doodzwijgen; geruststellen; kalmeren; ondersteunen; opbeuren; opluchten; troosten; vertroosten; volkomen negeren

Wiktionary Translations for sussen:


Cross Translation:
FromToVia
sussen lugna; dämpa besänftigen — durch Zureden bewirken, dass jemandes innere Erregung langsam nachlassen und abklingen