Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. grens:
  2. grenzen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for grens from Dutch to Swedish

grens:

grens [de ~] noun

  1. de grens (limiet; begrenzing)
  2. de grens
    gräns
  3. de grens
    bindning
  4. de grens (grenswaarde; limiet)
  5. de grens (lijn die de grensscheiding aangeeft; grenslijn)
  6. de grens (uiterste; limiet)

Translation Matrix for grens:

NounRelated TranslationsOther Translations
bindning grens affaire; avontuurtje; binding; liaison; relatie; slippertje; verhouding
gräns begrenzing; grens; landgrens; limiet; rijksgrens afgrendeling; beperking; grens van een land; grensovergang; grensscheiding; landgrens; landsgrens; restrictie; scheidslijn
gränslinje begrenzing; grens; grenslijn; landgrens; lijn die de grensscheiding aangeeft; limiet; rijksgrens Scheidingsbalk; scheidslijn
gränsvärde grens; grenswaarde; limiet
yttersta grens; limiet; uiterste buitenkant; buitenzijde
ModifierRelated TranslationsOther Translations
yttersta alleruiterste

Related Words for "grens":


Related Definitions for "grens":

  1. scheidingslijn tussen twee landen1
    • bij de grens liet ik mijn paspoort zien1

Wiktionary Translations for grens:

grens
noun
  1. de raaklijn tussen twee landen

Cross Translation:
FromToVia
grens gräns border — the line or frontier area separating regions
grens gräns bound — boundary, border of territory
grens begränsning; gräns limit — boundary
grens gräns Grenze — ein Rand eines Raumes und damit ein Trennwert, eine Trennlinie oder Trennfläche
grens gräns frontière — Les limites d’un état ou d’une contrée en tant qu’elles le séparer d’un autre état, d’une autre contrée.
grens gräns limiterestriction ; point réel fini au-delà duquel on ne doit pas aller.

grenzen:

grenzen verb (grens, grenst, grensde, grensden, gegrensd)

  1. grenzen (grenzen aan)
    gränsa; angränsa; gränsa till
    • gränsa verb (gränsar, gränsade, gränsat)
    • angränsa verb (angränsar, angränsade, angränsat)
    • gränsa till verb (gränsar till, gränsade till, gränsat till)

Conjugations for grenzen:

o.t.t.
  1. grens
  2. grenst
  3. grenst
  4. grenzen
  5. grenzen
  6. grenzen
o.v.t.
  1. grensde
  2. grensde
  3. grensde
  4. grensden
  5. grensden
  6. grensden
v.t.t.
  1. ben gegrensd
  2. bent gegrensd
  3. is gegrensd
  4. zijn gegrensd
  5. zijn gegrensd
  6. zijn gegrensd
v.v.t.
  1. was gegrensd
  2. was gegrensd
  3. was gegrensd
  4. waren gegrensd
  5. waren gegrensd
  6. waren gegrensd
o.t.t.t.
  1. zal grenzen
  2. zult grenzen
  3. zal grenzen
  4. zullen grenzen
  5. zullen grenzen
  6. zullen grenzen
o.v.t.t.
  1. zou grenzen
  2. zou grenzen
  3. zou grenzen
  4. zouden grenzen
  5. zouden grenzen
  6. zouden grenzen
diversen
  1. grens!
  2. grenst!
  3. gegrensd
  4. grenzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

grenzen [de ~] noun, plural

  1. de grenzen (limieten)

Translation Matrix for grenzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
gränser grenzen; limieten
limiter grenzen; limieten
VerbRelated TranslationsOther Translations
angränsa grenzen; grenzen aan
gränsa grenzen; grenzen aan
gränsa till grenzen; grenzen aan afzetten; omranden

Related Words for "grenzen":


Wiktionary Translations for grenzen:


Cross Translation:
FromToVia
grenzen gränsa till abut — to border on

Related Translations for grens