Dutch
Detailed Translations for amenderen from Dutch to Swedish
amenderen:
-
amenderen (modificeren; veranderen; wijzigen; herzien; omwerken)
Conjugations for amenderen:
o.t.t.
- amendeer
- amendeert
- amendeert
- amenderen
- amenderen
- amenderen
o.v.t.
- amendeerde
- amendeerde
- amendeerde
- amendeerden
- amendeerden
- amendeerden
v.t.t.
- heb geamendeerd
- hebt geamendeerd
- heeft geamendeerd
- hebben geamendeerd
- hebben geamendeerd
- hebben geamendeerd
v.v.t.
- had geamendeerd
- had geamendeerd
- had geamendeerd
- hadden geamendeerd
- hadden geamendeerd
- hadden geamendeerd
o.t.t.t.
- zal amenderen
- zult amenderen
- zal amenderen
- zullen amenderen
- zullen amenderen
- zullen amenderen
o.v.t.t.
- zou amenderen
- zou amenderen
- zou amenderen
- zouden amenderen
- zouden amenderen
- zouden amenderen
diversen
- amendeer!
- amendeert!
- geamendeerd
- amenderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
amenderen (veranderen; modificeren; wijzigen)
Translation Matrix for amenderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
förbättring | amenderen; modificeren; veranderen; wijzigen | herstelwerk; hervorming; nuancering; raffinement; reformatie; reformatie van de r.-k. kerk; verfijndheid; verstelling |
ändring | amenderen; modificeren; veranderen; wijzigen | amendement; amendering; bewerking; hervorming; herziening; muteren; omkeer; omschakeling; omwisselen; overplaatsing; transformatie; veranderen; verandering; wending; wijzigen; wijziging |
Verb | Related Translations | Other Translations |
modifiera | amenderen; herzien; modificeren; omwerken; veranderen; wijzigen | kwalificeren; wijzigen |
ändra | amenderen; herzien; modificeren; omwerken; veranderen; wijzigen | afwisselen; hervormen; herzien; naar een andere versnelling overgaan; reformeren; schakelen; veranderen; verwisselen; wijzigen |