Dutch
Detailed Translations for hakkelen from Dutch to Swedish
hakkelen:
Conjugations for hakkelen:
o.t.t.
- hakkel
- hakkelt
- hakkelt
- hakkelen
- hakkelen
- hakkelen
o.v.t.
- hakkelde
- hakkelde
- hakkelde
- hakkelden
- hakkelden
- hakkelden
v.t.t.
- heb gehakkeld
- hebt gehakkeld
- heeft gehakkeld
- hebben gehakkeld
- hebben gehakkeld
- hebben gehakkeld
v.v.t.
- had gehakkeld
- had gehakkeld
- had gehakkeld
- hadden gehakkeld
- hadden gehakkeld
- hadden gehakkeld
o.t.t.t.
- zal hakkelen
- zult hakkelen
- zal hakkelen
- zullen hakkelen
- zullen hakkelen
- zullen hakkelen
o.v.t.t.
- zou hakkelen
- zou hakkelen
- zou hakkelen
- zouden hakkelen
- zouden hakkelen
- zouden hakkelen
diversen
- hakkel!
- hakkelt!
- gehakkeld
- hakkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for hakkelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
stamma | hakkelen; haperen; stamelen; stotteren |