Dutch
Detailed Translations for confronteren from Dutch to Swedish
confronteren:
-
confronteren (onder ogen zien)
-
confronteren (tegenover elkaar stellen; oog in oog laten komen)
Conjugations for confronteren:
o.t.t.
- confronteer
- confronteert
- confronteert
- confronteren
- confronteren
- confronteren
o.v.t.
- confronteerde
- confronteerde
- confronteerde
- confronteerden
- confronteerden
- confronteerden
v.t.t.
- heb geconfronteerd
- hebt geconfronteerd
- heeft geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
v.v.t.
- had geconfronteerd
- had geconfronteerd
- had geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
o.t.t.t.
- zal confronteren
- zult confronteren
- zal confronteren
- zullen confronteren
- zullen confronteren
- zullen confronteren
o.v.t.t.
- zou confronteren
- zou confronteren
- zou confronteren
- zouden confronteren
- zouden confronteren
- zouden confronteren
en verder
- ben geconfronteerd
- bent geconfronteerd
- is geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
diversen
- confronteer!
- confronteert!
- geconfronteerd
- confronterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for confronteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
konfronteras av | confronteren; oog in oog laten komen; tegenover elkaar stellen | |
möta | confronteren; onder ogen zien; oog in oog laten komen; tegenover elkaar stellen | aantreffen; aanvaren; kennis maken met; ontmoeten; tegenkomen; treffen; vinden |
Other | Related Translations | Other Translations |
konfrontera | confronteren; onder ogen zien | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
möta | ontmoet; tegemoetgekomen |
Wiktionary Translations for confronteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• confronteren | → konfrontera | ↔ confronter — mettre des personnes en présence les unes des autres, pour voir si elles convenir d'un fait dont il s’agir. |