Dutch
Detailed Translations for uitschieten from Dutch to Swedish
uitschieten:
-
uitschieten (uitschieten plantkunde; spruiten)
-
uitschieten (onderuitgaan; uitschuiven; slippen; uitglibberen; uitglijden; wegschieten)
Conjugations for uitschieten:
o.t.t.
- schiet uit
- schiet uit
- schiet uit
- schieten uit
- schieten uit
- schieten uit
o.v.t.
- schoot uit
- schoot uit
- schoot uit
- schoten uit
- schoten uit
- schoten uit
v.t.t.
- ben uitgeschoten
- bent uitgeschoten
- is uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
v.v.t.
- was uitgeschoten
- was uitgeschoten
- was uitgeschoten
- waren uitgeschoten
- waren uitgeschoten
- waren uitgeschoten
o.t.t.t.
- zal uitschieten
- zult uitschieten
- zal uitschieten
- zullen uitschieten
- zullen uitschieten
- zullen uitschieten
o.v.t.t.
- zou uitschieten
- zou uitschieten
- zou uitschieten
- zouden uitschieten
- zouden uitschieten
- zouden uitschieten
diversen
- schiet uit!
- schiet uit!
- uitgeschoten
- uitschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitschieten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
falla över | onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten | |
skjuta ur | spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde |
Wiktionary Translations for uitschieten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitschieten | → fira | ↔ fieren — Seemannssprache: ein Tau, eine Kette kontrolliert ablaufen lassen, um Lasten, Segel, Anker und dergleichen herunterzulassen |