Summary
Dutch
Detailed Translations for geoefend from Dutch to Swedish
geoefend:
Translation Matrix for geoefend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
erfarenhet | belevenis; bevinding; ervaring; ondervinden; ondervinding; praktijk; routine | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
erfarenhet | bedreven; bekwaam; geoefend | uit ervaring |
kunnig | bedreven; bekwaam; geoefend | behendig; bekwaam; competent; deskundig; handig; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vaardig; vakbekwaam; vakkundig; volleerd |
kunnigt | bedreven; bekwaam; geoefend | behendig; bekwaam; competent; deskundig; handig; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vaardig; vakbekwaam; vakkundig; volleerd |
Related Words for "geoefend":
Wiktionary Translations for geoefend:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• geoefend | → sakkundig; erfaren | ↔ proficient — skilled |
oefenen:
Conjugations for oefenen:
o.t.t.
- oefen
- oefent
- oefent
- oefenen
- oefenen
- oefenen
o.v.t.
- oefende
- oefende
- oefende
- oefenden
- oefenden
- oefenden
v.t.t.
- heb geoefend
- hebt geoefend
- heeft geoefend
- hebben geoefend
- hebben geoefend
- hebben geoefend
v.v.t.
- had geoefend
- had geoefend
- had geoefend
- hadden geoefend
- hadden geoefend
- hadden geoefend
o.t.t.t.
- zal oefenen
- zult oefenen
- zal oefenen
- zullen oefenen
- zullen oefenen
- zullen oefenen
o.v.t.t.
- zou oefenen
- zou oefenen
- zou oefenen
- zouden oefenen
- zouden oefenen
- zouden oefenen
en verder
- ben geoefend
- bent geoefend
- is geoefend
- zijn geoefend
- zijn geoefend
- zijn geoefend
diversen
- oefen!
- oefent!
- geoefend
- oefenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oefenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
repetera | herhalen; oefenen; repeteren | bewonderen |
träna | bekwamen; coachen; harden; oefenen; ontwikkelen; trainen | africhten; bijbrengen; dier africhten; doceren; dresseren; onderrichten; onderwijzen; opleiden; scholen; trainen |
öva | bekwamen; coachen; harden; herhalen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen | exerceren; instuderen; leren; opleiden; scholen |