Dutch
Detailed Translations for dicteren from Dutch to Swedish
dicteren:
-
dicteren (ingeven)
-
dicteren (een brief dicteren)
-
dicteren (gelasten; voorschrijven; bevelen; gebieden)
Conjugations for dicteren:
o.t.t.
- dicteer
- dicteert
- dicteert
- dicteren
- dicteren
- dicteren
o.v.t.
- dicteerde
- dicteerde
- dicteerde
- dicteerden
- dicteerden
- dicteerden
v.t.t.
- heb gedicteerd
- hebt gedicteerd
- heeft gedicteerd
- hebben gedicteerd
- hebben gedicteerd
- hebben gedicteerd
v.v.t.
- had gedicteerd
- had gedicteerd
- had gedicteerd
- hadden gedicteerd
- hadden gedicteerd
- hadden gedicteerd
o.t.t.t.
- zal dicteren
- zult dicteren
- zal dicteren
- zullen dicteren
- zullen dicteren
- zullen dicteren
o.v.t.t.
- zou dicteren
- zou dicteren
- zou dicteren
- zouden dicteren
- zouden dicteren
- zouden dicteren
diversen
- dicteer!
- dicteert!
- gedicteerd
- dicterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dicteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
beställa | bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven | aanrukken |
diktera | dicteren; een brief dicteren; ingeven | gebieden; gelasten; voorschrijven |
diktera ett brev | dicteren; een brief dicteren | |
ordna | bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven | afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bewaren; classificeren; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken |