Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanleg hebben:


Dutch

Detailed Translations for aanleg hebben from Dutch to Swedish

aanleg hebben:

aanleg hebben verb (heb aanleg, hebt aanleg, heeft aanleg, had aanleg, hadden aanleg, aanleg gehad)

  1. aanleg hebben
    ha anlag för; ha talang för; ha huvud för
    • ha anlag för verb (har anlag för, hade anlag för, haft anlag för)
    • ha talang för verb (har talang för, hade talang för, haft talang för)
    • ha huvud för verb (har huvud för, hade huvud för, haft huvud för)

Conjugations for aanleg hebben:

o.t.t.
  1. heb aanleg
  2. hebt aanleg
  3. heeft aanleg
  4. hebben aanleg
  5. hebben aanleg
  6. hebben aanleg
o.v.t.
  1. had aanleg
  2. had aanleg
  3. had aanleg
  4. hadden aanleg
  5. hadden aanleg
  6. hadden aanleg
v.t.t.
  1. heb aanleg gehad
  2. hebt aanleg gehad
  3. heeft aanleg gehad
  4. hebben aanleg gehad
  5. hebben aanleg gehad
  6. hebben aanleg gehad
v.v.t.
  1. had aanleg gehad
  2. had aanleg gehad
  3. had aanleg gehad
  4. hadden aanleg gehad
  5. hadden aanleg gehad
  6. hadden aanleg gehad
o.t.t.t.
  1. zal aanleg hebben
  2. zult aanleg hebben
  3. zal aanleg hebben
  4. zullen aanleg hebben
  5. zullen aanleg hebben
  6. zullen aanleg hebben
o.v.t.t.
  1. zou aanleg hebben
  2. zou aanleg hebben
  3. zou aanleg hebben
  4. zouden aanleg hebben
  5. zouden aanleg hebben
  6. zouden aanleg hebben
diversen
  1. heb aanleg!
  2. aanleg gehad
  3. aanleg hebbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanleg hebben:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ha anlag för aanleg hebben
ha huvud för aanleg hebben
ha talang för aanleg hebben

Related Translations for aanleg hebben