Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanpunten:


Dutch

Detailed Translations for aanpunten from Dutch to Swedish

aanpunten:

aanpunten verb (punt aan, puntte aan, puntten aan, aangepunt)

  1. aanpunten
    skärpa
    • skärpa verb (skärper, skärpte, skärpt)

Conjugations for aanpunten:

o.t.t.
  1. punt aan
  2. punt aan
  3. punt aan
  4. punten aan
  5. punten aan
  6. punten aan
o.v.t.
  1. puntte aan
  2. puntte aan
  3. puntte aan
  4. puntten aan
  5. puntten aan
  6. puntten aan
v.t.t.
  1. heb aangepunt
  2. hebt aangepunt
  3. heeft aangepunt
  4. hebben aangepunt
  5. hebben aangepunt
  6. hebben aangepunt
v.v.t.
  1. had aangepunt
  2. had aangepunt
  3. had aangepunt
  4. hadden aangepunt
  5. hadden aangepunt
  6. hadden aangepunt
o.t.t.t.
  1. zal aanpunten
  2. zult aanpunten
  3. zal aanpunten
  4. zullen aanpunten
  5. zullen aanpunten
  6. zullen aanpunten
o.v.t.t.
  1. zou aanpunten
  2. zou aanpunten
  3. zou aanpunten
  4. zouden aanpunten
  5. zouden aanpunten
  6. zouden aanpunten
diversen
  1. punt aan!
  2. punt aan!
  3. aangepunt
  4. aanpuntende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanpunten:

NounRelated TranslationsOther Translations
skärpa bij de pinken zijn; geslepenheid; gewiekstheid; het bijtende; het nare; in vorm zijn; nauwheid; scherpte; smalheid; verstaanbaarheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
skärpa aanpunten aanhalen; scherp maken; slijpen; verscherpen
- punten