Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanstampen:


Dutch

Detailed Translations for aanstampen from Dutch to Swedish

aanstampen:

aanstampen [znw.] noun

  1. aanstampen

aanstampen verb (stamp aan, stampt aan, stampte aan, stampten aan, aangestampt)

  1. aanstampen (vaststampen)
    stampa fast; stampa till
    • stampa fast verb (stampar fast, stampade fast, stampat fast)
    • stampa till verb (stampar till, stampade till, stampat till)

Conjugations for aanstampen:

o.t.t.
  1. stamp aan
  2. stampt aan
  3. stampt aan
  4. stampen aan
  5. stampen aan
  6. stampen aan
o.v.t.
  1. stampte aan
  2. stampte aan
  3. stampte aan
  4. stampten aan
  5. stampten aan
  6. stampten aan
v.t.t.
  1. heb aangestampt
  2. hebt aangestampt
  3. heeft aangestampt
  4. hebben aangestampt
  5. hebben aangestampt
  6. hebben aangestampt
v.v.t.
  1. had aangestampt
  2. had aangestampt
  3. had aangestampt
  4. hadden aangestampt
  5. hadden aangestampt
  6. hadden aangestampt
o.t.t.t.
  1. zal aanstampen
  2. zult aanstampen
  3. zal aanstampen
  4. zullen aanstampen
  5. zullen aanstampen
  6. zullen aanstampen
o.v.t.t.
  1. zou aanstampen
  2. zou aanstampen
  3. zou aanstampen
  4. zouden aanstampen
  5. zouden aanstampen
  6. zouden aanstampen
diversen
  1. stamp aan!
  2. stampt aan!
  3. aangestampt
  4. aanstampende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanstampen:

NounRelated TranslationsOther Translations
trycka till aanstampen
VerbRelated TranslationsOther Translations
stampa fast aanstampen; vaststampen
stampa till aanstampen; vaststampen