Dutch
Detailed Translations for aanstrepen from Dutch to Swedish
aanstrepen:
-
aanstrepen
-
aanstrepen (afvinken; aankruisen)
Conjugations for aanstrepen:
o.t.t.
- streep aan
- streept aan
- streept aan
- strepen aan
- strepen aan
- strepen aan
o.v.t.
- streepte aan
- streepte aan
- streepte aan
- streepten aan
- streepten aan
- streepten aan
v.t.t.
- heb aangestreept
- hebt aangestreept
- heeft aangestreept
- hebben aangestreept
- hebben aangestreept
- hebben aangestreept
v.v.t.
- had aangestreept
- had aangestreept
- had aangestreept
- hadden aangestreept
- hadden aangestreept
- hadden aangestreept
o.t.t.t.
- zal aanstrepen
- zult aanstrepen
- zal aanstrepen
- zullen aanstrepen
- zullen aanstrepen
- zullen aanstrepen
o.v.t.t.
- zou aanstrepen
- zou aanstrepen
- zou aanstrepen
- zouden aanstrepen
- zouden aanstrepen
- zouden aanstrepen
diversen
- streep aan!
- streept aan!
- aangestreept
- aanstrepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanstrepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
märka | aanstrepen | |
tikka av | aankruisen; aanstrepen; afvinken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bocka av | aanstrepen; afvinken; vinken | |
markera | aanstrepen; afvinken; vinken | aankruisen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; keurmerken; markeren; merken; omlijnen; selecteren |
märka | bemerken; bespeuren; etiketteren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien | |
pricka av | aanstrepen; afvinken; vinken | aankruisen; merken |