Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afstempelen:


Dutch

Detailed Translations for afstempelen from Dutch to Swedish

afstempelen:

afstempelen verb (stempel af, stempelt af, stempelde af, stempelden af, afgestempeld)

  1. afstempelen (stempelen; stempel opdrukken)
    stämpla
    • stämpla verb (stämplar, stämplade, stämplat)

Conjugations for afstempelen:

o.t.t.
  1. stempel af
  2. stempelt af
  3. stempelt af
  4. stempelen af
  5. stempelen af
  6. stempelen af
o.v.t.
  1. stempelde af
  2. stempelde af
  3. stempelde af
  4. stempelden af
  5. stempelden af
  6. stempelden af
v.t.t.
  1. heb afgestempeld
  2. hebt afgestempeld
  3. heeft afgestempeld
  4. hebben afgestempeld
  5. hebben afgestempeld
  6. hebben afgestempeld
v.v.t.
  1. had afgestempeld
  2. had afgestempeld
  3. had afgestempeld
  4. hadden afgestempeld
  5. hadden afgestempeld
  6. hadden afgestempeld
o.t.t.t.
  1. zal afstempelen
  2. zult afstempelen
  3. zal afstempelen
  4. zullen afstempelen
  5. zullen afstempelen
  6. zullen afstempelen
o.v.t.t.
  1. zou afstempelen
  2. zou afstempelen
  3. zou afstempelen
  4. zouden afstempelen
  5. zouden afstempelen
  6. zouden afstempelen
diversen
  1. stempel af!
  2. stempelt af!
  3. afgestempeld
  4. afstempelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstempelen [znw.] noun

  1. afstempelen (stempelen)

Translation Matrix for afstempelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avstämplande afstempelen; stempelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
stämpla afstempelen; stempel opdrukken; stempelen beplakken; intrigeren; keurmerken; konkelen; kuipen; slecht voorstellen; stempel drukken op; stempel zetten; stempelen; steun trekken; uitkering krijgen; verketteren