Dutch
Detailed Translations for afwezig zijn from Dutch to Swedish
afwezig zijn:
afwezig zijn verb (ben afwezig, bent afwezig, is afwezig, was afwezig, waren afwezig, afwezig geweest)
Conjugations for afwezig zijn:
o.t.t.
- ben afwezig
- bent afwezig
- is afwezig
- zijn afwezig
- zijn afwezig
- zijn afwezig
o.v.t.
- was afwezig
- was afwezig
- was afwezig
- waren afwezig
- waren afwezig
- waren afwezig
v.t.t.
- ben afwezig geweest
- bent afwezig geweest
- is afwezig geweest
- zijn afwezig geweest
- zijn afwezig geweest
- zijn afwezig geweest
v.v.t.
- was afwezig geweest
- was afwezig geweest
- was afwezig geweest
- waren afwezig geweest
- waren afwezig geweest
- waren afwezig geweest
o.t.t.t.
- zal afwezig zijn
- zult afwezig zijn
- zal afwezig zijn
- zullen afwezig zijn
- zullen afwezig zijn
- zullen afwezig zijn
o.v.t.t.
- zou afwezig zijn
- zou afwezig zijn
- zou afwezig zijn
- zouden afwezig zijn
- zouden afwezig zijn
- zouden afwezig zijn
diversen
- ben afwezig!
- bent afwezig!
- afwezig geweest
- afwezig zijnde
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afwezig zijn:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fattas | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | ontberen |
missa | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | iets mislopen; mislopen; missen; mistasten; voorbijzien |
vara borta | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen |