Dutch

Detailed Translations for at from Dutch to Swedish

eten:

eten verb (eet, at, aten, gegeten)

  1. eten (bikken; naar binnen werken)
    sluka; äta med god aptit; äta hungrigt
    • sluka verb (slukar, slukade, slukat)
    • äta med god aptit verb (äter med god aptit, åt med god aptit, ätit med god aptit)
    • äta hungrigt verb (äter hungrigt, åt hungrigt, ätit hungrigt)
  2. eten (opeten)
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    äta; käka; spisa
    • äta verb (äter, åt, ätit)
    • käka verb (käkar, käkade, käkat)
    • spisa verb (spisar, spisade, spisat)
  3. eten (nuttigen; consumeren; gebruiken; )
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    få något att äta
  4. eten (verorberen; consumeren; vreten; )
    förbruka; konsumera
    • förbruka verb (förbrukar, förbrukade, förbrukat)
    • konsumera verb (konsumerar, konsumerade, konsumerat)

Conjugations for eten:

o.t.t.
  1. eet
  2. eet
  3. eet
  4. eten
  5. eten
  6. eten
o.v.t.
  1. at
  2. at
  3. at
  4. aten
  5. aten
  6. aten
v.t.t.
  1. heb gegeten
  2. hebt gegeten
  3. heeft gegeten
  4. hebben gegeten
  5. hebben gegeten
  6. hebben gegeten
v.v.t.
  1. had gegeten
  2. had gegeten
  3. had gegeten
  4. hadden gegeten
  5. hadden gegeten
  6. hadden gegeten
o.t.t.t.
  1. zal eten
  2. zult eten
  3. zal eten
  4. zullen eten
  5. zullen eten
  6. zullen eten
o.v.t.t.
  1. zou eten
  2. zou eten
  3. zou eten
  4. zouden eten
  5. zouden eten
  6. zouden eten
en verder
  1. is gegeten
  2. zijn gegeten
diversen
  1. eet!
  2. eet!
  3. gegeten
  4. etend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

eten [het ~] noun

  1. het eten (maaltijd; diner; maal)
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    måltid
  2. het eten (spijziging; voeding; voedsel; kost)
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    mat; föda; näring; förplägnad
  3. het eten (voeding; voedsel; spijs; eetwaren; proviand)
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    mat; kost

Translation Matrix for eten:

NounRelated TranslationsOther Translations
föda eten; kost; spijziging; voeding; voedsel voedering; voeding; voering
förplägnad eten; kost; spijziging; voeding; voedsel
kost eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel kostgeld
mat eetwaren; eten; kost; proviand; spijs; spijziging; voeding; voedsel levensmiddelen
måltid diner; eten; maal; maaltijd
näring eten; kost; spijziging; voeding; voedsel alimentaties
- kost
VerbRelated TranslationsOther Translations
få något att äta consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
föda eten geven; grootbrengen; opvoeden; spijzigen; te eten geven; ter wereld brengen; voeden; voederen; voedsel geven; voeren; vormen
förbruka bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen doorjagen; opmaken; verbruiken; verdoen; verspillen; wegslijten
konsumera bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; gebruiken; opeten; opvreten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verteren; vreten
käka eten; opeten
sluka bikken; eten; naar binnen werken brassen; laven; lenigen; lessen; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; tegoed doen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
spisa eten; opeten
äta eten; opeten laven; leegeten; lenigen; lessen; lunchen; opeten; opvreten; schaften; tegoed doen; vreten
äta hungrigt bikken; eten; naar binnen werken
äta med god aptit bikken; eten; naar binnen werken smullen

Related Words for "eten":

  • etentje, etentjes, etentjes

Synonyms for "eten":


Related Definitions for "eten":

  1. wat je bij de maaltijd tot je neemt1
    • het eten is koud1
  2. iets als voedsel tot je nemen1
    • hij eet een appel1

Wiktionary Translations for eten:


Cross Translation:
FromToVia
eten middag dinner — main meal of the day
eten äta eat — consume
eten mat; föda food — any substance consumed by living organisms to sustain life
eten spisa; äta mangermâcher et avaler un aliment dans le but de se nourrir.
eten mat nourriturealiment.
eten måltid repas — Nourriture (sens général)