Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. betasten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for betasten from Dutch to Swedish

betasten:

betasten verb (betast, betastte, betastten, betast)

  1. betasten (voelen; bevoelen)
    känna; vidröra
    • känna verb (känner, kännde, kännt)
    • vidröra verb (vidrör, vidrörde, vidrört)

Conjugations for betasten:

o.t.t.
  1. betast
  2. betast
  3. betast
  4. betasten
  5. betasten
  6. betasten
o.v.t.
  1. betastte
  2. betastte
  3. betastte
  4. betastten
  5. betastten
  6. betastten
v.t.t.
  1. heb betast
  2. hebt betast
  3. heeft betast
  4. hebben betast
  5. hebben betast
  6. hebben betast
v.v.t.
  1. had betast
  2. had betast
  3. had betast
  4. hadden betast
  5. hadden betast
  6. hadden betast
o.t.t.t.
  1. zal betasten
  2. zult betasten
  3. zal betasten
  4. zullen betasten
  5. zullen betasten
  6. zullen betasten
o.v.t.t.
  1. zou betasten
  2. zou betasten
  3. zou betasten
  4. zouden betasten
  5. zouden betasten
  6. zouden betasten
diversen
  1. betast!
  2. betast!
  3. betast
  4. betastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betasten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
känna betasten; bevoelen; voelen aangrijpen; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gewaarworden; iets voelen; kennen; merken; ondervinden; ontroeren; ontwaren; op de hoogte zijn; voelen; waarnemen; weten; zien
vidröra betasten; bevoelen; voelen aanraken; lichtjes aanraken; toucheren; voelen

Wiktionary Translations for betasten:


Cross Translation:
FromToVia
betasten famla grope — to search by feeling
betasten dofta sentir — Traductions à trier suivant le sens