Dutch
Detailed Translations for bijdoen from Dutch to Swedish
bijdoen:
-
bijdoen (toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen)
Conjugations for bijdoen:
o.t.t.
- doe bij
- doet bij
- doet bij
- doen bij
- doen bij
- doen bij
o.v.t.
- deed bij
- deed bij
- deed bij
- deden bij
- deden bij
- deden bij
v.t.t.
- heb bijgedaan
- hebt bijgedaan
- heeft bijgedaan
- hebben bijgedaan
- hebben bijgedaan
- hebben bijgedaan
v.v.t.
- had bijgedaan
- had bijgedaan
- had bijgedaan
- hadden bijgedaan
- hadden bijgedaan
- hadden bijgedaan
o.t.t.t.
- zal bijdoen
- zult bijdoen
- zal bijdoen
- zullen bijdoen
- zullen bijdoen
- zullen bijdoen
o.v.t.t.
- zou bijdoen
- zou bijdoen
- zou bijdoen
- zouden bijdoen
- zouden bijdoen
- zouden bijdoen
diversen
- doe bij!
- doet bij!
- bijgedaan
- bijdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bijdoen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bidraga | bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen | bijdragen |
öka | bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; escaleren; gaan staan; gedijen; groeien; groter worden; omdoen; omhooggaan; omhoogkomen; opstaan; opzetten; stijgen; toenemen; uit de hand lopen; verheffen; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen |