Dutch

Detailed Translations for boer from Dutch to Swedish

boer:

boer [de ~ (m)] noun

  1. de boer (agrariër)
    bonde; jordreformivrare; agrar
  2. de boer (landbouwer)
    bonde
  3. de boer (oprisping)
    rapa
  4. de boer (onbeschofte man)
  5. de boer (onbeschofte man)

Translation Matrix for boer:

NounRelated TranslationsOther Translations
agrar agrariër; boer
bonde agrariër; boer; landbouwer akkerbouwer; pion
jordreformivrare agrariër; boer
oförskämd person boer; onbeschofte man
rapa boer; oprisping
upptjäftig person boer; onbeschofte man
- barbaar
VerbRelated TranslationsOther Translations
rapa boeren; burpen; oprispen

Related Words for "boer":


Synonyms for "boer":


Related Definitions for "boer":

  1. iemand die van beroep op het land werkt of vee fokt1
    • deze boer heeft 20 koeien1
  2. iemand zonder manieren1
    • hij gedraagt zich weer als een boer1
  3. geluid van lucht die uit je maag ontsnapt1
    • in China mag je na het eten een boer laten1

Wiktionary Translations for boer:

boer
noun
  1. landbouwer
  2. speelkaart

Cross Translation:
FromToVia
boer rapa belch — expel gas from the stomach through the mouth
boer bonde farmer — person who works the land or who keeps livestock
boer bondläpp hick — country yokel or hillbilly
boer knekt jack — playing card
boer knekt knave — playing card
boer jordbrukare; lantbrukare agriculteurpersonne qui, à titre professionnel, cultiver la terre ou élever des animal destiner à être consommer.
boer bonde laboureur — désuet|fr ouvrier agricole spécialement employer pour le labourage.
boer bonde paysan — Celui, celle qui vivre à la campagne et s’occuper des travaux de la terre.
boer bondläpp plouc — Péquenaud.

boer form of boeren:

boeren [de ~] noun, plural

  1. de boeren (provincialen)
  2. de boeren (agrariërs)
  3. de boeren (oprispingen)
    uppstötning; rap

boeren verb (boer, boert, boerde, boerden, geboerd)

  1. boeren (oprispen; burpen)
    rapa
    • rapa verb (rapar, rapade, rapat)
  2. boeren (resultaten van werk zien)
    sköta ens affärer

Conjugations for boeren:

o.t.t.
  1. boer
  2. boert
  3. boert
  4. boeren
  5. boeren
  6. boeren
o.v.t.
  1. boerde
  2. boerde
  3. boerde
  4. boerden
  5. boerden
  6. boerden
v.t.t.
  1. heb geboerd
  2. hebt geboerd
  3. heeft geboerd
  4. hebben geboerd
  5. hebben geboerd
  6. hebben geboerd
v.v.t.
  1. had geboerd
  2. had geboerd
  3. had geboerd
  4. hadden geboerd
  5. hadden geboerd
  6. hadden geboerd
o.t.t.t.
  1. zal boeren
  2. zult boeren
  3. zal boeren
  4. zullen boeren
  5. zullen boeren
  6. zullen boeren
o.v.t.t.
  1. zou boeren
  2. zou boeren
  3. zou boeren
  4. zouden boeren
  5. zouden boeren
  6. zouden boeren
diversen
  1. boer!
  2. boert!
  3. geboerd
  4. boerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

boeren [het ~] noun

  1. het boeren (oprispen)

Translation Matrix for boeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
bönder agrariërs; boeren
landsortsbor boeren; provincialen
rap boeren; oprispingen boertje; burp
rapa boer; oprisping
småstadsbor boeren; provincialen
uppbrytning boeren; oprispen
uppstötning boeren; oprispingen boertje; burp
VerbRelated TranslationsOther Translations
rapa boeren; burpen; oprispen
sköta ens affärer boeren; resultaten van werk zien

Related Words for "boeren":


Wiktionary Translations for boeren:


Cross Translation:
FromToVia
boeren rapa belch — expel gas from the stomach through the mouth
boeren rapa burp — to emit a burp

Related Translations for boer