Dutch
Detailed Translations for definiërend from Dutch to Swedish
definiërend:
-
definiërend (omschrijvend)
betecknande; typiskt; kännetecknande; kännetecknandet; betecknandet-
betecknande adj
-
typiskt adj
-
kännetecknande adj
-
kännetecknandet adj
-
betecknandet adj
-
Translation Matrix for definiërend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
betecknande | definiërend; omschrijvend | expressief; karakteriserend; sprekend; vol uitdrukking |
betecknandet | definiërend; omschrijvend | expressief; sprekend; vol uitdrukking |
kännetecknande | definiërend; omschrijvend | illustratief |
kännetecknandet | definiërend; omschrijvend | |
typiskt | definiërend; omschrijvend | gewoon; kenschetsend; normaal; tekenend; typerend |
definiërend form of definiëren:
-
definiëren (bepalen; omschrijven)
Conjugations for definiëren:
o.t.t.
- definieer
- definieert
- definieert
- definiëren
- definiëren
- definiëren
o.v.t.
- definieerde
- definieerde
- definieerde
- definieerden
- definieerden
- definieerden
v.t.t.
- heb gedefinieerd
- hebt gedefinieerd
- heeft gedefinieerd
- hebben gedefinieerd
- hebben gedefinieerd
- hebben gedefinieerd
v.v.t.
- had gedefinieerd
- had gedefinieerd
- had gedefinieerd
- hadden gedefinieerd
- hadden gedefinieerd
- hadden gedefinieerd
o.t.t.t.
- zal definiëren
- zult definiëren
- zal definiëren
- zullen definiëren
- zullen definiëren
- zullen definiëren
o.v.t.t.
- zou definiëren
- zou definiëren
- zou definiëren
- zouden definiëren
- zouden definiëren
- zouden definiëren
en verder
- is gedefinieerd
- zijn gedefinieerd
diversen
- definieer!
- definieert!
- gedefinieerd
- definiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for definiëren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bestämma | bepalen; definiëren; omschrijven | afbakenen; afkondigen; afpalen; afzetten; begrenzen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; decreteren; determineren; omlijnen; plaats toekennen; plaatsen; uitstippelen; uitvaardigen; uitzetten; vaststellen |
definiera | bepalen; definiëren; omschrijven | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; nader omschrijven; omlijnen; preciseren; typeren |
fastlägga | bepalen; definiëren; omschrijven |
Wiktionary Translations for definiëren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• definiëren | → definiera | ↔ definieren — Wissenschaft: die Bedeutung eines Begriffs genau festlegen |
• definiëren | → befästa; fästa | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |