Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. doormaken:


Dutch

Detailed Translations for doormaken from Dutch to Swedish

doormaken:

doormaken verb (maak door, maakt door, maakte door, maakten door, doorgemaakt)

  1. doormaken
    uthärda; tåla
    • uthärda verb (uthärdar, uthärdade, uthärdat)
    • tåla verb (tålar, tålade, tålat)

Conjugations for doormaken:

o.t.t.
  1. maak door
  2. maakt door
  3. maakt door
  4. maken door
  5. maken door
  6. maken door
o.v.t.
  1. maakte door
  2. maakte door
  3. maakte door
  4. maakten door
  5. maakten door
  6. maakten door
v.t.t.
  1. heb doorgemaakt
  2. hebt doorgemaakt
  3. heeft doorgemaakt
  4. hebben doorgemaakt
  5. hebben doorgemaakt
  6. hebben doorgemaakt
v.v.t.
  1. had doorgemaakt
  2. had doorgemaakt
  3. had doorgemaakt
  4. hadden doorgemaakt
  5. hadden doorgemaakt
  6. hadden doorgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal doormaken
  2. zult doormaken
  3. zal doormaken
  4. zullen doormaken
  5. zullen doormaken
  6. zullen doormaken
o.v.t.t.
  1. zou doormaken
  2. zou doormaken
  3. zou doormaken
  4. zouden doormaken
  5. zouden doormaken
  6. zouden doormaken
diversen
  1. maak door!
  2. maakt door!
  3. doorgemaakt
  4. doormakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doormaken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
tåla doormaken aanleunen; doorleven; doorstaan; lijden; verdragen; verduren; verteren; welgevallen; zich laten welgevallen
uthärda doormaken doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; verteren; volhouden