Dutch
Detailed Translations for doorsluizen from Dutch to Swedish
doorsluizen:
-
doorsluizen
-
doorsluizen
Conjugations for doorsluizen:
o.t.t.
- sluis door
- sluist door
- sluist door
- sluizen door
- sluizen door
- sluizen door
o.v.t.
- sluisde door
- sluisde door
- sluisde door
- sluisden door
- sluisden door
- sluisden door
v.t.t.
- heb doorgesluisd
- hebt doorgesluisd
- heeft doorgesluisd
- hebben doorgesluisd
- hebben doorgesluisd
- hebben doorgesluisd
v.v.t.
- had doorgesluisd
- had doorgesluisd
- had doorgesluisd
- hadden doorgesluisd
- hadden doorgesluisd
- hadden doorgesluisd
o.t.t.t.
- zal doorsluizen
- zult doorsluizen
- zal doorsluizen
- zullen doorsluizen
- zullen doorsluizen
- zullen doorsluizen
o.v.t.t.
- zou doorsluizen
- zou doorsluizen
- zou doorsluizen
- zouden doorsluizen
- zouden doorsluizen
- zouden doorsluizen
en verder
- is doorgesluisd
- zijn doorgesluisd
diversen
- sluis door!
- sluist door!
- doorgesluisd
- doorsluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for doorsluizen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pipa | geweerlade; loop | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pipa | doorsluizen | kwetteren; kwinkeleren; oppiepen; piepen; tjilpen |
skicka vidare i pipeline | doorsluizen | |
släppa igenom | doorsluizen | doorlaten |