Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. frequenteren:


Dutch

Detailed Translations for frequenteren from Dutch to Swedish

frequenteren:

frequenteren verb (frequenteer, frequenteert, frequenteerde, frequenteerden, gefrequenteerd)

  1. frequenteren
    frekventera
    • frekventera verb (frekventerar, frekventerade, frekventerat)

Conjugations for frequenteren:

o.t.t.
  1. frequenteer
  2. frequenteert
  3. frequenteert
  4. frequenteren
  5. frequenteren
  6. frequenteren
o.v.t.
  1. frequenteerde
  2. frequenteerde
  3. frequenteerde
  4. frequenteerden
  5. frequenteerden
  6. frequenteerden
v.t.t.
  1. heb gefrequenteerd
  2. hebt gefrequenteerd
  3. heeft gefrequenteerd
  4. hebben gefrequenteerd
  5. hebben gefrequenteerd
  6. hebben gefrequenteerd
v.v.t.
  1. had gefrequenteerd
  2. had gefrequenteerd
  3. had gefrequenteerd
  4. hadden gefrequenteerd
  5. hadden gefrequenteerd
  6. hadden gefrequenteerd
o.t.t.t.
  1. zal frequenteren
  2. zult frequenteren
  3. zal frequenteren
  4. zullen frequenteren
  5. zullen frequenteren
  6. zullen frequenteren
o.v.t.t.
  1. zou frequenteren
  2. zou frequenteren
  3. zou frequenteren
  4. zouden frequenteren
  5. zouden frequenteren
  6. zouden frequenteren
diversen
  1. frequenteer!
  2. frequenteert!
  3. gefrequenteerd
  4. frequenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for frequenteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
frekventera frequenteren