Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gehuwd:
  2. huwen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gehuwd from Dutch to Swedish

gehuwd:

gehuwd adj

  1. gehuwd (getrouwd)
    gift

Translation Matrix for gehuwd:

NounRelated TranslationsOther Translations
gift gif; toxine; vergif; vergift; vergiftigheid
ModifierRelated TranslationsOther Translations
gift gehuwd; getrouwd

huwen:

huwen verb (huw, huwt, huwde, huwden, gehuwd)

  1. huwen (in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden)
    gifta sig; viga sig
    • gifta sig verb (giftar sig, giftade sig, giftat sig)
    • viga sig verb (vigar sig, vigade sig, vigat sig)

Conjugations for huwen:

o.t.t.
  1. huw
  2. huwt
  3. huwt
  4. huwen
  5. huwen
  6. huwen
o.v.t.
  1. huwde
  2. huwde
  3. huwde
  4. huwden
  5. huwden
  6. huwden
v.t.t.
  1. heb gehuwd
  2. hebt gehuwd
  3. heeft gehuwd
  4. hebben gehuwd
  5. hebben gehuwd
  6. hebben gehuwd
v.v.t.
  1. had gehuwd
  2. had gehuwd
  3. had gehuwd
  4. hadden gehuwd
  5. hadden gehuwd
  6. hadden gehuwd
o.t.t.t.
  1. zal huwen
  2. zult huwen
  3. zal huwen
  4. zullen huwen
  5. zullen huwen
  6. zullen huwen
o.v.t.t.
  1. zou huwen
  2. zou huwen
  3. zou huwen
  4. zouden huwen
  5. zouden huwen
  6. zouden huwen
en verder
  1. ben gehuwd
  2. bent gehuwd
  3. is gehuwd
  4. zijn gehuwd
  5. zijn gehuwd
  6. zijn gehuwd
diversen
  1. huw!
  2. huwt!
  3. gehuwd
  4. huwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for huwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
gifta sig huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden
viga sig huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden

Wiktionary Translations for huwen:


Cross Translation:
FromToVia
huwen ingå äktenskap; gifta sig marry — to be joined in marriage
huwen viga; gifta; förena i äktenskap marry — to unite in wedlock