Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gelijkspelen:
  2. gelijkspel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gelijkspelen from Dutch to Swedish

gelijkspelen:

gelijkspelen verb (speel gelijk, speelt gelijk, speelde gelijk, speelden gelijk, gelijkgespeeld)

  1. gelijkspelen (quitte spelen)
    få det att gå ihop; balansera inkomster och utgifter

Conjugations for gelijkspelen:

o.t.t.
  1. speel gelijk
  2. speelt gelijk
  3. speelt gelijk
  4. spelen gelijk
  5. spelen gelijk
  6. spelen gelijk
o.v.t.
  1. speelde gelijk
  2. speelde gelijk
  3. speelde gelijk
  4. speelden gelijk
  5. speelden gelijk
  6. speelden gelijk
v.t.t.
  1. heb gelijkgespeeld
  2. hebt gelijkgespeeld
  3. heeft gelijkgespeeld
  4. hebben gelijkgespeeld
  5. hebben gelijkgespeeld
  6. hebben gelijkgespeeld
v.v.t.
  1. had gelijkgespeeld
  2. had gelijkgespeeld
  3. had gelijkgespeeld
  4. hadden gelijkgespeeld
  5. hadden gelijkgespeeld
  6. hadden gelijkgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal gelijkspelen
  2. zult gelijkspelen
  3. zal gelijkspelen
  4. zullen gelijkspelen
  5. zullen gelijkspelen
  6. zullen gelijkspelen
o.v.t.t.
  1. zou gelijkspelen
  2. zou gelijkspelen
  3. zou gelijkspelen
  4. zouden gelijkspelen
  5. zouden gelijkspelen
  6. zouden gelijkspelen
diversen
  1. speel gelijk!
  2. speelt gelijk!
  3. gelijkgespeeld
  4. gelijkspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gelijkspelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
balansera inkomster och utgifter gelijkspelen; quitte spelen
få det att gå ihop gelijkspelen; quitte spelen

Related Words for "gelijkspelen":


gelijkspelen form of gelijkspel:

gelijkspel [het ~] noun

  1. het gelijkspel (remise)

Translation Matrix for gelijkspel:

NounRelated TranslationsOther Translations
oavgjort spel gelijkspel; remise

Related Words for "gelijkspel":


Wiktionary Translations for gelijkspel:


Cross Translation:
FromToVia
gelijkspel oavgjort; remi draw — tie as a result of a game