Dutch

Detailed Translations for geschift from Dutch to Swedish

geschift:


Translation Matrix for geschift:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
föryckt geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik
idiotisk geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge ridicuul
idiotiskt geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge ridicuul
knasigt geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik
knäppt geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik mesjokke; tureluurs
spritt språngande galen geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik
stollig achterlijk; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; stupide; zot
stolligt achterlijk; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; stupide; zot
tokig geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge; niet goed snik eiig; halfgaar; halfzacht; niet helemaal in orde; tilt
tokigt achterlijk; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; stupide; zot eiig; geflipt; gek; halfgaar; halfzacht; niet helemaal in orde; tilt; tureluurs
vrickad geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik
vrickat geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik eiig; halfgaar; halfzacht; niet helemaal in orde

Related Words for "geschift":


schiften:

schiften verb (schift, schiftte, schiftten, geschift)

  1. schiften (sorteren; rangeren; uitzoeken; ordenen)
    sortera; ordna; reda ut; rangera
    • sortera verb (sorterar, sorterade, sorterat)
    • ordna verb (ordnar, ordnade, ordnat)
    • reda ut verb (reder ut, redde ut, rett ut)
    • rangera verb (rangerar, rangerade, rangerat)
  2. schiften (selecteren; kiezen; uitzoeken; )
    välja; föredra; ta; ta ut
    • välja verb (väljer, valde, valt)
    • föredra verb (föredraer, föredrog, föredragit)
    • ta verb (tar, tog, tagit)
    • ta ut verb (tar ut, tog ut, tagit ut)
  3. schiften (verzuren; zuur worden)
    surna; bli sur
    • surna verb (surnar, surnade, surnat)
    • bli sur verb (blir sur, blev sur, blivit sur)

Conjugations for schiften:

o.t.t.
  1. schift
  2. schift
  3. schift
  4. schiften
  5. schiften
  6. schiften
o.v.t.
  1. schiftte
  2. schiftte
  3. schiftte
  4. schiftten
  5. schiftten
  6. schiftten
v.t.t.
  1. heb geschift
  2. hebt geschift
  3. heeft geschift
  4. hebben geschift
  5. hebben geschift
  6. hebben geschift
v.v.t.
  1. had geschift
  2. had geschift
  3. had geschift
  4. hadden geschift
  5. hadden geschift
  6. hadden geschift
o.t.t.t.
  1. zal schiften
  2. zult schiften
  3. zal schiften
  4. zullen schiften
  5. zullen schiften
  6. zullen schiften
o.v.t.t.
  1. zou schiften
  2. zou schiften
  3. zou schiften
  4. zouden schiften
  5. zouden schiften
  6. zouden schiften
en verder
  1. ben geschift
  2. bent geschift
  3. is geschift
  4. zijn geschift
  5. zijn geschift
  6. zijn geschift
diversen
  1. schift!
  2. schift!
  3. geschift
  4. schiftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schiften:

NounRelated TranslationsOther Translations
bli sur schifting; verzuring
välja selecteren; uitzoeken
VerbRelated TranslationsOther Translations
bli sur schiften; verzuren; zuur worden
föredra kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften iemand begunstigen; prefereren; selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen; voorschuiven; voortrekken
ordna ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; classificeren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schikken; voorschrijven
rangera ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken
reda ut ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uit de war halen; uit elkaar halen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
sortera ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken classificeren; ficheren; rangschikken; sorteren; voorsorteren
surna schiften; verzuren; zuur worden
ta kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; halen; naartoe brengen; nemen; pakken; vastklampen; vastpakken; welgevallen
ta ut kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften naar buiten halen; uithalen; uitnemen
välja kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften kiezen; opteren; selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen

Wiktionary Translations for schiften:


Cross Translation:
FromToVia
schiften dela; splittra; söndra separate — divide itself into separate pieces or substances
schiften separera séparerdésunir des parties d’un même tout qui étaient joindre.