Summary
Dutch
Detailed Translations for gezanik from Dutch to Swedish
gezanik:
Translation Matrix for gezanik:
Noun | Related Translations | Other Translations |
gnat | gedram; gezanik; gezeur | |
gnatande | gemekker; gezanik; gezeur | |
gnäll | gedram; gezanik; gezeur | |
klagan | gedram; gezanik; gezeur | |
tjat | gedram; gezanik; gezeur | |
tjatande | gemekker; gezanik; gezeur | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
gnatande | bedilziek |
zaniken:
Conjugations for zaniken:
o.t.t.
- zanik
- zanikt
- zanikt
- zaniken
- zaniken
- zaniken
o.v.t.
- zanikte
- zanikte
- zanikte
- zanikten
- zanikten
- zanikten
v.t.t.
- heb gezanik
- hebt gezanik
- heeft gezanik
- hebben gezanik
- hebben gezanik
- hebben gezanik
v.v.t.
- had gezanik
- had gezanik
- had gezanik
- hadden gezanik
- hadden gezanik
- hadden gezanik
o.t.t.t.
- zal zaniken
- zult zaniken
- zal zaniken
- zullen zaniken
- zullen zaniken
- zullen zaniken
o.v.t.t.
- zou zaniken
- zou zaniken
- zou zaniken
- zouden zaniken
- zouden zaniken
- zouden zaniken
diversen
- zanik!
- zanikt!
- gezanik
- zanikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zaniken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fördröja | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | ophouden; rekken; temporiseren; vertragen |
uppehålla | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen |