Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. harken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for harkt from Dutch to Swedish

harken:

harken verb (hark, harkt, harkte, harkten, geharkt)

  1. harken
    raka; kratta; skrapa; räfsa
    • raka verb (rakar, rakade, rakat)
    • kratta verb (krattar, krattade, krattat)
    • skrapa verb (skrapar, skrapade, skrapat)
    • räfsa verb (räfsar, räfsade, räfsat)

Conjugations for harken:

o.t.t.
  1. hark
  2. harkt
  3. harkt
  4. harken
  5. harken
  6. harken
o.v.t.
  1. harkte
  2. harkte
  3. harkte
  4. harkten
  5. harkten
  6. harkten
v.t.t.
  1. heb geharkt
  2. hebt geharkt
  3. heeft geharkt
  4. hebben geharkt
  5. hebben geharkt
  6. hebben geharkt
v.v.t.
  1. had geharkt
  2. had geharkt
  3. had geharkt
  4. hadden geharkt
  5. hadden geharkt
  6. hadden geharkt
o.t.t.t.
  1. zal harken
  2. zult harken
  3. zal harken
  4. zullen harken
  5. zullen harken
  6. zullen harken
o.v.t.t.
  1. zou harken
  2. zou harken
  3. zou harken
  4. zouden harken
  5. zouden harken
  6. zouden harken
en verder
  1. is geharkt
  2. zijn geharkt
diversen
  1. hark!
  2. harkt!
  3. geharkt
  4. harkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for harken:

NounRelated TranslationsOther Translations
kratta hark
raka hark
räfsa hark
skrapa berisping; hark; krab; krabwond; kras; reprimande; schram; standje; terechtwijzing
VerbRelated TranslationsOther Translations
kratta harken aanharken
raka harken rechtbuigen; scheren
räfsa harken aanharken
skrapa harken afschrappen; krabbelen

Related Words for "harken":


Wiktionary Translations for harken:


Cross Translation:
FromToVia
harken kratta; räfsa; raka rake — use a rake on
harken kratta; räfsa râtelerramasser avec le râteau.

External Machine Translations: