Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. huishouden:


Dutch

Detailed Translations for huishouden from Dutch to Swedish

huishouden:

huishouden [het ~] noun

  1. het huishouden (huishouding)
    hushåll

Translation Matrix for huishouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
hushåll huishouden; huishouding familie; gezin; huisgezin

Related Words for "huishouden":

  • huishoudens, huishoudentje, huishoudentjes

Synonyms for "huishouden":


Related Definitions for "huishouden":

  1. al het werk dat in huis gedaan moet worden1
    • zijn vrouw zorgt voor het huishouden1
  2. bewoners van een huis, gezin1
    • het is een rommelig huishouden bij die studenten1