Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. kanaliseren:


Dutch

Detailed Translations for kanaliseren from Dutch to Swedish

kanaliseren:

kanaliseren verb (kanaliseer, kanaliseert, kanaliseerde, kanaliseerden, gekanaliseerd)

  1. kanaliseren
    kanalisera
    • kanalisera verb (kanaliserar, kanaliserade, kanaliserat)

Conjugations for kanaliseren:

o.t.t.
  1. kanaliseer
  2. kanaliseert
  3. kanaliseert
  4. kanaliseren
  5. kanaliseren
  6. kanaliseren
o.v.t.
  1. kanaliseerde
  2. kanaliseerde
  3. kanaliseerde
  4. kanaliseerden
  5. kanaliseerden
  6. kanaliseerden
v.t.t.
  1. ben gekanaliseerd
  2. bent gekanaliseerd
  3. is gekanaliseerd
  4. zijn gekanaliseerd
  5. zijn gekanaliseerd
  6. zijn gekanaliseerd
v.v.t.
  1. was gekanaliseerd
  2. was gekanaliseerd
  3. was gekanaliseerd
  4. waren gekanaliseerd
  5. waren gekanaliseerd
  6. waren gekanaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal kanaliseren
  2. zult kanaliseren
  3. zal kanaliseren
  4. zullen kanaliseren
  5. zullen kanaliseren
  6. zullen kanaliseren
o.v.t.t.
  1. zou kanaliseren
  2. zou kanaliseren
  3. zou kanaliseren
  4. zouden kanaliseren
  5. zouden kanaliseren
  6. zouden kanaliseren
diversen
  1. kanaliseer!
  2. kanaliseert!
  3. gekanaliseerd
  4. kanaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kanaliseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
kanalisera kanaliseren