Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. kroelen:


Dutch

Detailed Translations for kroel from Dutch to Swedish

kroelen:

kroelen verb (kroel, kroelt, kroelde, kroelden, gekroeld)

  1. kroelen
    snurra; sno; virvla
    • snurra verb (snurrar, snurrade, snurrat)
    • sno verb (snor, snodde, snott)
    • virvla verb (virvlar, virvlade, virvlat)

Conjugations for kroelen:

o.t.t.
  1. kroel
  2. kroelt
  3. kroelt
  4. kroelen
  5. kroelen
  6. kroelen
o.v.t.
  1. kroelde
  2. kroelde
  3. kroelde
  4. kroelden
  5. kroelden
  6. kroelden
v.t.t.
  1. heb gekroeld
  2. hebt gekroeld
  3. heeft gekroeld
  4. hebben gekroeld
  5. hebben gekroeld
  6. hebben gekroeld
v.v.t.
  1. had gekroeld
  2. had gekroeld
  3. had gekroeld
  4. hadden gekroeld
  5. hadden gekroeld
  6. hadden gekroeld
o.t.t.t.
  1. zal kroelen
  2. zult kroelen
  3. zal kroelen
  4. zullen kroelen
  5. zullen kroelen
  6. zullen kroelen
o.v.t.t.
  1. zou kroelen
  2. zou kroelen
  3. zou kroelen
  4. zouden kroelen
  5. zouden kroelen
  6. zouden kroelen
diversen
  1. kroel!
  2. kroelt!
  3. gekroeld
  4. kroelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kroelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
sno kroelen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken
snurra kroelen draaien; keren; kolken; ronddraaien; rondtollen; tollen; wenden; wervelen; wielen
virvla kroelen draaien; kolken; ronddraaien; wervelen; wielen; zwieren