Dutch
Detailed Translations for lessen from Dutch to Swedish
lessen:
-
lessen (stillen)
-
lessen (tegoed doen; laven; lenigen)
Conjugations for lessen:
o.t.t.
- les
- lest
- lest
- lessen
- lessen
- lessen
o.v.t.
- leste
- leste
- leste
- lesten
- lesten
- lesten
v.t.t.
- heb gelest
- hebt gelest
- heeft gelest
- hebben gelest
- hebben gelest
- hebben gelest
v.v.t.
- had gelest
- had gelest
- had gelest
- hadden gelest
- hadden gelest
- hadden gelest
o.t.t.t.
- zal lessen
- zult lessen
- zal lessen
- zullen lessen
- zullen lessen
- zullen lessen
o.v.t.t.
- zou lessen
- zou lessen
- zou lessen
- zouden lessen
- zouden lessen
- zouden lessen
en verder
- is gelest
diversen
- les!
- lest!
- gelest
- lessend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for lessen:
Related Words for "lessen":
lessen form of les:
-
de les (lesuur)
-
de les (onderricht; onderwijs; instructie; lering; onderrichting)
-
de les (onderricht; cursus; onderwijs; onderrichting)
Translation Matrix for les:
Noun | Related Translations | Other Translations |
instruction | cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs | |
kurs | cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs | besturing; cursus; gedrag; houding; koers; koersnotering; kursus; leergang; leiding; plan; richting; rijrichting; route; studie |
lektion | cursus; instructie; lering; les; lesuur; onderricht; onderrichting; onderwijs | |
lärande | cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs | aanleren; geleerdheid |
läxa | instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs | |
timme | les; lesuur | tijdsbestek van een uur; uur |
undervisning | instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs | aanwijzing; college; instructie; onderwijswezen; opleiding; scholing; schoolopleiding; universitaire les; voorschrift; vorming |