Dutch
Detailed Translations for meetellen from Dutch to Swedish
meetellen:
-
meetellen (erbij rekenen; meerekenen)
-
meetellen (meerekenen)
Conjugations for meetellen:
o.t.t.
- tel mee
- telt mee
- telt mee
- tellen mee
- tellen mee
- tellen mee
o.v.t.
- telde mee
- telde mee
- telde mee
- telden mee
- telden mee
- telden mee
v.t.t.
- heb meegeteld
- hebt meegeteld
- heeft meegeteld
- hebben meegeteld
- hebben meegeteld
- hebben meegeteld
v.v.t.
- had meegeteld
- had meegeteld
- had meegeteld
- hadden meegeteld
- hadden meegeteld
- hadden meegeteld
o.t.t.t.
- zal meetellen
- zult meetellen
- zal meetellen
- zullen meetellen
- zullen meetellen
- zullen meetellen
o.v.t.t.
- zou meetellen
- zou meetellen
- zou meetellen
- zouden meetellen
- zouden meetellen
- zouden meetellen
en verder
- ben meegeteld
- bent meegeteld
- is meegeteld
- zijn meegeteld
- zijn meegeteld
- zijn meegeteld
diversen
- tel mee!
- telt mee!
- meegeteld
- meetellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for meetellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
räkna med | meeberekening | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
inberäkna | erbij rekenen; meerekenen; meetellen | |
inkludera | erbij rekenen; meerekenen; meetellen | behelzen; binnenwerpen; inhouden |
räkna in | meerekenen; meetellen | behelzen; inhouden |
räkna med | erbij rekenen; meerekenen; meetellen | tegemoetzien; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien |