Dutch
Detailed Translations for omwerken from Dutch to Swedish
omwerken:
-
omwerken (modificeren; veranderen; wijzigen; herzien; amenderen)
-
omwerken (omploegen; omspitten; spitten; ploegen; omgraven)
Conjugations for omwerken:
o.t.t.
- werk om
- werkt om
- werkt om
- werken om
- werken om
- werken om
o.v.t.
- werkte om
- werkte om
- werkte om
- werkten om
- werkten om
- werkten om
v.t.t.
- heb omgewerkt
- hebt omgewerkt
- heeft omgewerkt
- hebben omgewerkt
- hebben omgewerkt
- hebben omgewerkt
v.v.t.
- had omgewerkt
- had omgewerkt
- had omgewerkt
- hadden omgewerkt
- hadden omgewerkt
- hadden omgewerkt
o.t.t.t.
- zal omwerken
- zult omwerken
- zal omwerken
- zullen omwerken
- zullen omwerken
- zullen omwerken
o.v.t.t.
- zou omwerken
- zou omwerken
- zou omwerken
- zouden omwerken
- zouden omwerken
- zouden omwerken
en verder
- is omgewerkt
- zijn omgewerkt
diversen
- werk om!
- werkt om!
- omgewerkt
- omwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omwerken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
modifiera | amenderen; herzien; modificeren; omwerken; veranderen; wijzigen | kwalificeren; wijzigen |
ploga | omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten | schoffelen; wieden |
plöja | omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten | schoffelen; wieden |
ändra | amenderen; herzien; modificeren; omwerken; veranderen; wijzigen | afwisselen; hervormen; herzien; naar een andere versnelling overgaan; reformeren; schakelen; veranderen; verwisselen; wijzigen |