Dutch
Detailed Translations for opdonderen from Dutch to Swedish
opdonderen:
-
opdonderen (ophoepelen; opkrassen; inrukken; oplazeren)
Conjugations for opdonderen:
o.t.t.
- donder op
- dondert op
- dondert op
- donderen op
- donderen op
- donderen op
o.v.t.
- donderde op
- donderde op
- donderde op
- donderden op
- donderden op
- donderden op
v.t.t.
- ben opgedonderd
- bent opgedonderd
- is opgedonderd
- zijn opgedonderd
- zijn opgedonderd
- zijn opgedonderd
v.v.t.
- was opgedonderd
- was opgedonderd
- was opgedonderd
- waren opgedonderd
- waren opgedonderd
- waren opgedonderd
o.t.t.t.
- zal opdonderen
- zult opdonderen
- zal opdonderen
- zullen opdonderen
- zullen opdonderen
- zullen opdonderen
o.v.t.t.
- zou opdonderen
- zou opdonderen
- zou opdonderen
- zouden opdonderen
- zouden opdonderen
- zouden opdonderen
diversen
- donder op!
- dondert op!
- opgedonderd
- opdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opdonderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
stick | afdruk; doorn; graveerwerk; graveren; gravure; pijn in de zij; print; steek; stekel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dra | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | aanslepen; eruit halen; oprekken; rekken; sjorren; slepen; te voorschijn trekken |
fara åt helvete | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | |
försvinna | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | bekijken; dood kunnen vallen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; opkrassen; verdwijnen; vervluchtigen; wegslinken; zoekraken |
stick | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | bekijken; dood kunnen vallen |