Dutch
Detailed Translations for saboteren from Dutch to Swedish
saboteren:
-
saboteren
Conjugations for saboteren:
o.t.t.
- saboteer
- saboteert
- saboteert
- saboteren
- saboteren
- saboteren
o.v.t.
- saboteerde
- saboteerde
- saboteerde
- saboteerden
- saboteerden
- saboteerden
v.t.t.
- heb gesaboteerd
- hebt gesaboteerd
- heeft gesaboteerd
- hebben gesaboteerd
- hebben gesaboteerd
- hebben gesaboteerd
v.v.t.
- had gesaboteerd
- had gesaboteerd
- had gesaboteerd
- hadden gesaboteerd
- hadden gesaboteerd
- hadden gesaboteerd
o.t.t.t.
- zal saboteren
- zult saboteren
- zal saboteren
- zullen saboteren
- zullen saboteren
- zullen saboteren
o.v.t.t.
- zou saboteren
- zou saboteren
- zou saboteren
- zouden saboteren
- zouden saboteren
- zouden saboteren
en verder
- is gesaboteerd
- zijn gesaboteerd
diversen
- saboteer!
- saboteert!
- gesaboteerd
- saboterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for saboteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sabotera | saboteren | doen mislukken; een stokje steken voor; iets vergallen; verijdelen; verknoeien |
External Machine Translations: