Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. opsluiten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for sluit op from Dutch to Swedish

opsluiten:

opsluiten verb (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)

  1. opsluiten (gevangen zetten; isoleren; interneren)
    hålla fast
    • hålla fast verb (håller fast, höll fast, hållit fast)
  2. opsluiten (in de cel zetten; vastzetten)
    sätta i fängelse; fångsla
    • sätta i fängelse verb (sätter i fängelse, satte i fängelse, satt i fängelse)
    • fångsla verb (fångslar, fångslade, fångslat)
  3. opsluiten (vastzetten)
    låsa in; spärra in
    • låsa in verb (låser in, låste in, låst in)
    • spärra in verb (spärrar in, spärrade in, spärrat in)
  4. opsluiten (achter de tralies zetten)
    fängsla; sätta bakom galler
    • fängsla verb (fängslar, fängslade, fängslat)
    • sätta bakom galler verb (sätter bakom galler, satte bakom galler, satt bakom galler)

Conjugations for opsluiten:

o.t.t.
  1. sluit op
  2. sluit op
  3. sluit op
  4. sluiten op
  5. sluiten op
  6. sluiten op
o.v.t.
  1. sloot op
  2. sloot op
  3. sloot op
  4. sloten op
  5. sloten op
  6. sloten op
v.t.t.
  1. heb opgesloten
  2. hebt opgesloten
  3. heeft opgesloten
  4. hebben opgesloten
  5. hebben opgesloten
  6. hebben opgesloten
v.v.t.
  1. had opgesloten
  2. had opgesloten
  3. had opgesloten
  4. hadden opgesloten
  5. hadden opgesloten
  6. hadden opgesloten
o.t.t.t.
  1. zal opsluiten
  2. zult opsluiten
  3. zal opsluiten
  4. zullen opsluiten
  5. zullen opsluiten
  6. zullen opsluiten
o.v.t.t.
  1. zou opsluiten
  2. zou opsluiten
  3. zou opsluiten
  4. zouden opsluiten
  5. zouden opsluiten
  6. zouden opsluiten
en verder
  1. ben opgesloten
  2. bent opgesloten
  3. is opgesloten
  4. zijn opgesloten
  5. zijn opgesloten
  6. zijn opgesloten
diversen
  1. sluit op!
  2. sluit op!
  3. opgesloten
  4. opsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opsluiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fängsla achter de tralies zetten; opsluiten boeien; fascineren; intrigeren
fångsla in de cel zetten; opsluiten; vastzetten
hålla fast gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten beet hebben; klemmen; knellen; niet laten gaan; omklemmen; vasthebben; vasthouden
låsa in opsluiten; vastzetten opbergen; schutten; wegbergen; wegsluiten
spärra in opsluiten; vastzetten kooien; schutten
sätta bakom galler achter de tralies zetten; opsluiten
sätta i fängelse in de cel zetten; opsluiten; vastzetten

Related Definitions for "opsluiten":

  1. hem in een dichte afgesloten ruimte zetten1
    • de dief werd in de gevangenis opgesloten1

Wiktionary Translations for opsluiten:


Cross Translation:
FromToVia
opsluiten inspärra incarcerate — to lock away in prison
opsluiten trycka serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Related Translations for sluit op