Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. snurken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for snurken from Dutch to Swedish

snurken:

snurken verb (snurk, snurkt, snurkte, snurkten, gesnurkt)

  1. snurken
    snarka
    • snarka verb (snarkar, snarkade, snarkat)

Conjugations for snurken:

o.t.t.
  1. snurk
  2. snurkt
  3. snurkt
  4. snurken
  5. snurken
  6. snurken
o.v.t.
  1. snurkte
  2. snurkte
  3. snurkte
  4. snurkten
  5. snurkten
  6. snurkten
v.t.t.
  1. heb gesnurkt
  2. hebt gesnurkt
  3. heeft gesnurkt
  4. hebben gesnurkt
  5. hebben gesnurkt
  6. hebben gesnurkt
v.v.t.
  1. had gesnurkt
  2. had gesnurkt
  3. had gesnurkt
  4. hadden gesnurkt
  5. hadden gesnurkt
  6. hadden gesnurkt
o.t.t.t.
  1. zal snurken
  2. zult snurken
  3. zal snurken
  4. zullen snurken
  5. zullen snurken
  6. zullen snurken
o.v.t.t.
  1. zou snurken
  2. zou snurken
  3. zou snurken
  4. zouden snurken
  5. zouden snurken
  6. zouden snurken
en verder
  1. ben gesnurkt
  2. bent gesnurkt
  3. is gesnurkt
  4. zijn gesnurkt
  5. zijn gesnurkt
  6. zijn gesnurkt
diversen
  1. snurk!
  2. snurkt!
  3. gesnurkt
  4. snurkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for snurken:

NounRelated TranslationsOther Translations
snarka snurken
VerbRelated TranslationsOther Translations
snarka snurken knorren; ronken; snorren; zagen

Wiktionary Translations for snurken:

snurken
verb
  1. ademen met een niet goed geopende luchtpijp, waardoor een rochelend geluid ontstaat

Cross Translation:
FromToVia
snurken snarka snore — breathe during sleep with harsh noises
snurken surra vrombirproduire une sorte de bourdonnement, de ronflement dû à un mouvement très rapide de rotation, d’agitation.