Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. span:
  2. spannen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for span from Dutch to Swedish

span:


Translation Matrix for span:

NounRelated TranslationsOther Translations
ett lika par groep van twee of meer; koppel; span; stel
grupp av två eller mer groep van twee of meer; koppel; span; stel

Related Words for "span":


Wiktionary Translations for span:


Cross Translation:
FromToVia
span duo; par pairedeux choses de même espèce, qui aller nécessairement ou ordinairement ensemble.

spannen:

spannen [de ~] noun, plural

  1. de spannen (koppels)
    ok
    • ok [-ett] noun

spannen verb (span, spant, spande, spanden, gespannen)

  1. spannen (opspannen)
    täta; sträcka; spänna
    • täta verb (tätar, tätade, tätat)
    • sträcka verb (sträcker, sträckte, sträckt)
    • spänna verb (spänner, spände, spänt)

Conjugations for spannen:

o.t.t.
  1. span
  2. spant
  3. spant
  4. spannen
  5. spannen
  6. spannen
o.v.t.
  1. spande
  2. spande
  3. spande
  4. spanden
  5. spanden
  6. spanden
v.t.t.
  1. heb gespannen
  2. hebt gespannen
  3. heeft gespannen
  4. hebben gespannen
  5. hebben gespannen
  6. hebben gespannen
v.v.t.
  1. had gespannen
  2. had gespannen
  3. had gespannen
  4. hadden gespannen
  5. hadden gespannen
  6. hadden gespannen
o.t.t.t.
  1. zal spannen
  2. zult spannen
  3. zal spannen
  4. zullen spannen
  5. zullen spannen
  6. zullen spannen
o.v.t.t.
  1. zou spannen
  2. zou spannen
  3. zou spannen
  4. zouden spannen
  5. zouden spannen
  6. zouden spannen
en verder
  1. ben gespannen
  2. bent gespannen
  3. is gespannen
  4. zijn gespannen
  5. zijn gespannen
  6. zijn gespannen
diversen
  1. span!
  2. spant!
  3. gespannen
  4. spannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spannen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ok koppels; spannen juk
sträcka afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg; wegvak
VerbRelated TranslationsOther Translations
spänna opspannen; spannen aangespen; dichtgespen; dichtsnoeren; gespen; samenballen; schroeven; toegespen; vastgespen
sträcka opspannen; spannen bespannen; disloqueren; komen tot; ontwrichten; oprekken; reiken; rekken; uit het lid brengen; uitrekken
täta opspannen; spannen afdichten; dichten

Related Words for "spannen":


Wiktionary Translations for spannen:


Cross Translation:
FromToVia
spannen trycka serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).