Summary
Dutch
Detailed Translations for stam from Dutch to Swedish
stam:
Translation Matrix for stam:
Noun | Related Translations | Other Translations |
folkstam | stam; volksstam | |
hög fot | phylum; stam | |
lägg | phylum; stam | schenkel |
ordstam | etymon; stam; stamvorm | stamwoord |
rotord | etymon; stam; stamvorm | |
skaft | phylum; stam | oor; oor van een kopje; pijlen; schacht; schachten; schenkel; stelen |
stam | stam; volksstam | vaste kernen |
Related Words for "stam":
Wiktionary Translations for stam:
stam
Cross Translation:
noun
-
biologie|nld een stengel, de dikke houtige stam van een plant
- stam → stjälk
-
biologie|nld een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
- stam → stam
-
antropologie|nld een samenlevinsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
- stam → stam
-
taalkunde|nld een onvervoegde of onverbogen woordvorm
- stam → ordstam
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stam | → stam; klan | ↔ clan — group having common ancestor |
• stam | → släkt; börd | ↔ family — kin, tribe |
• stam | → stam; fylum | ↔ phylum — (biology, taxonomy) A rank in the classification of organisms, below kingdom and above class |
• stam | → rot; ordrot | ↔ root — philology: word from which another word or words are derived |
• stam | → stjälk | ↔ stem — botany: above-ground stalk of a vascular plant |
• stam | → ordstam; stam | ↔ stem — linguistics: main part of a word |
• stam | → stam; trädstam | ↔ tree trunk — the main structural member of a tree |
• stam | → stam | ↔ tribe — group of people |
• stam | → stam | ↔ trunk — tree trunk |
• stam | → klan | ↔ clan — Tribu |
• stam | → rot | ↔ racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support. |
stam form of stammen:
-
stammen (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; ontspruiten; spruiten)
Conjugations for stammen:
o.t.t.
- stam
- stamt
- stamt
- stammen
- stammen
- stammen
o.v.t.
- stamde
- stamde
- stamde
- stamden
- stamden
- stamden
v.t.t.
- heb gestamd
- hebt gestamd
- heeft gestamd
- hebben gestamd
- hebben gestamd
- hebben gestamd
v.v.t.
- had gestamd
- had gestamd
- had gestamd
- hadden gestamd
- hadden gestamd
- hadden gestamd
o.t.t.t.
- zal stammen
- zult stammen
- zal stammen
- zullen stammen
- zullen stammen
- zullen stammen
o.v.t.t.
- zou stammen
- zou stammen
- zou stammen
- zouden stammen
- zouden stammen
- zouden stammen
en verder
- ben gestamd
- bent gestamd
- is gestamd
- zijn gestamd
- zijn gestamd
- zijn gestamd
diversen
- stam!
- stamt!
- gestamd
- stammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de stammen (volksstammen)
-
de stammen (boomstammen)
trästammar-
trästammar noun
-
Translation Matrix for stammen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
folkstammar | stammen; volksstammen | |
stammar | stammen; volksstammen | volkeren |
trästammar | boomstammen; stammen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
härstamma från | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit |
komma ifrån | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | afraken van; dalen |