Summary
Dutch
Detailed Translations for testen from Dutch to Swedish
testen:
-
testen (beproeven; onderzoeken; keuren)
-
testen (uittesten; toetsen; uitproberen)
-
testen (examineren; overhoren; toetsen)
Conjugations for testen:
o.t.t.
- test
- test
- test
- testen
- testen
- testen
o.v.t.
- testte
- testte
- testte
- testten
- testten
- testten
v.t.t.
- heb getest
- hebt getest
- heeft getest
- hebben getest
- hebben getest
- hebben getest
v.v.t.
- had getest
- had getest
- had getest
- hadden getest
- hadden getest
- hadden getest
o.t.t.t.
- zal testen
- zult testen
- zal testen
- zullen testen
- zullen testen
- zullen testen
o.v.t.t.
- zou testen
- zou testen
- zou testen
- zouden testen
- zouden testen
- zouden testen
en verder
- ben getest
- bent getest
- is getest
- zijn getest
- zijn getest
- zijn getest
diversen
- test!
- test!
- getest
- testend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for testen:
Related Words for "testen":
testen form of test:
Translation Matrix for test:
Noun | Related Translations | Other Translations |
examen | proefwerk; repetitie; test; toets | computertoets; toets |
förprov | proefwerk; repetitie; test; toets | |
prov | proef; test | beproeving; berechting; computertoets; ernstige toetsing; sample; schoolexamen; toets |
test | proef; test | beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie |
Related Words for "test":
Wiktionary Translations for test:
test
Cross Translation:
noun
-
toets
- test → prov
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• test | → prov; prövning | ↔ test — challenge, trial |
• test | → prov; tentamen; tenta; dugga | ↔ test — academics: examination |
• test | → test; provning; prov | ↔ test — product examination |
• test | → prov; prövning | ↔ test — Test d’essai |
• test | → prov; tentamen; tenta; dugga | ↔ test — Examen |
• test | → test; provning | ↔ test — Test technique |