Dutch
Detailed Translations for uitknijpen from Dutch to Swedish
uitknijpen:
-
uitknijpen (leeghalen; plunderen; uitzuigen; uitpersen)
-
uitknijpen (leegknijpen; uitdrukken)
Conjugations for uitknijpen:
o.t.t.
- knijp uit
- knijpt uit
- knijpt uit
- knijpen uit
- knijpen uit
- knijpen uit
o.v.t.
- kneep uit
- kneep uit
- kneep uit
- knepen uit
- knepen uit
- knepen uit
v.t.t.
- heb uitgeknepen
- hebt uitgeknepen
- heeft uitgeknepen
- hebben uitgeknepen
- hebben uitgeknepen
- hebben uitgeknepen
v.v.t.
- had uitgeknepen
- had uitgeknepen
- had uitgeknepen
- hadden uitgeknepen
- hadden uitgeknepen
- hadden uitgeknepen
o.t.t.t.
- zal uitknijpen
- zult uitknijpen
- zal uitknijpen
- zullen uitknijpen
- zullen uitknijpen
- zullen uitknijpen
o.v.t.t.
- zou uitknijpen
- zou uitknijpen
- zou uitknijpen
- zouden uitknijpen
- zouden uitknijpen
- zouden uitknijpen
en verder
- ben uitgeknepen
- bent uitgeknepen
- is uitgeknepen
- zijn uitgeknepen
- zijn uitgeknepen
- zijn uitgeknepen
diversen
- knijp uit!
- knijpt uit!
- uitgeknepen
- uitknijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze