Summary
Swedish to Dutch: more detail...
- anständig:
-
Wiktionary:
- anständig → toonbaar, netjes, fatsoenlijk, bruikbaar, geschikt, doelmatig, gemakkelijk, gepast, passend, betamelijk, toepasselijk, behoorlijk, keurig, voegzaam, welvoeglijk, loyaal, trouw, getrouw, trouwhartig, degelijk, eerlijk, eerzaam, net
Swedish
Detailed Translations for anständig from Swedish to Dutch
anständig:
-
anständig (tillbörligt; anständigt; ärbar; ärbart)
fatsoenlijk; decent; netjes; eerbaar; welvoeglijk; manierlijk-
fatsoenlijk adj
-
decent adj
-
netjes adv
-
eerbaar adj
-
welvoeglijk adj
-
manierlijk adj
-
-
anständig
Translation Matrix for anständig:
Synonyms for "anständig":
Wiktionary Translations for anständig:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• anständig | → toonbaar | ↔ decent — sufficiently clothed |
• anständig | → netjes; fatsoenlijk | ↔ anständig — den Benimmregeln entsprechend |
• anständig | → netjes; fatsoenlijk | ↔ anständig — im Einklang mit der (eher prüden) Sexualmoral |
• anständig | → netjes; fatsoenlijk | ↔ anständig — (umgangssprachlich): vollwertig, gut |
• anständig | → netjes; fatsoenlijk | ↔ anständig — moralisch integer |
• anständig | → bruikbaar; geschikt; doelmatig; gemakkelijk; gepast; passend; betamelijk; toepasselijk; behoorlijk; fatsoenlijk; keurig; voegzaam; welvoeglijk | ↔ convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose. |
• anständig | → loyaal; trouw; getrouw; trouwhartig; degelijk; eerlijk; eerzaam; fatsoenlijk; net | ↔ honnête — Qui est conforme à la vertu, à la probité, à l’honneur. |